De vroege barokke beeldhouwkunst in Engeland werd beïnvloed door een toestroom van vluchtelingen uit de godsdienstoorlogen op het continent. Een van de eerste Engelse beeldhouwers die de stijl overnam was Nicholas Stone (ook bekend als Nicholas Stone the Elder) (1586–1652). Hij ging in de leer bij een andere Engelse beeldhouwer, Isaak James, en vervolgens in 1601 bij de bekende Nederlandse beeldhouwer Hendrick de Keyser, die een toevluchtsoord in Engeland had gezocht. Stone keerde met De Keyser terug naar Nederland, trouwde met zijn dochter en werkte in zijn atelier in de Nederlandse Republiek totdat hij in 1613 terugkeerde naar Engeland. Stone paste de barokke stijl van grafmonumenten aan, waar De Keyser bekend om stond, vooral in het graf van Lady Elizabeth Carey (1617–18) en het graf van Sir William Curle (1617). Net als de Nederlandse beeldhouwers paste hij ook het gebruik van contrasterend zwart en wit marmer in de grafmonumenten aan, de zorgvuldig gedetailleerde draperie, en maakte gezichten en handen met een opmerkelijk naturalisme en realisme. Terwijl hij als beeldhouwer werkte, werkte hij ook als architect samen met Inigo Jones.
In de tweede helft van de 18e eeuw maakte de Engels-Nederlandse beeldhouwer en houtsnijder Grinling Gibbons (1648 – 1721), die waarschijnlijk in de Nederlandse Republiek was opgeleid, belangrijke barokke sculpturen in Engeland, waaronder Windsor Castle en Hampton Court Palace, St. Paul's Cathedral en andere kerken in Londen. Het grootste deel van zijn werk is gemaakt van lindehout (Tilia), vooral decoratieve barokke slingers. Engeland had geen beeldhouwschool van eigen bodem die kon voorzien in de vraag naar monumentale graven, portretsculpturen en monumenten voor geniale mannen (de zogenaamde Engelse waardigen). Als gevolg hiervan speelden beeldhouwers van het continent een belangrijke rol in de ontwikkeling van de barokke beeldhouwkunst in Engeland. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw waren er in Engeland verschillende Vlaamse beeldhouwers actief, waaronder Artus Quellinus III, Antoon Verhuke, John Nost, Peter van Dievoet en Laurens van der Meulen.[30] Deze Vlaamse kunstenaars werkten vaak samen met lokale kunstenaars zoals Gibbons. Een voorbeeld is het ruiterstandbeeld van Karel II waarvoor Quellinus waarschijnlijk de reliëfpanelen voor het marmeren voetstuk heeft uitgehouwen, naar ontwerpen van Gibbons.
In de 18e eeuw zou de barokstijl worden voortgezet door een nieuwe toestroom van continentale kunstenaars, waaronder de Vlaamse beeldhouwers Peter Scheemakers, Laurent Delvaux en John Michael Rysbrack en de Fransman Louis François Roubiliac (1707–1767). Rysbrack was een van de belangrijkste beeldhouwers van monumenten, architecturale decoraties en portretten in de eerste helft van de 18e eeuw. Zijn stijl combineerde de Vlaamse barok met klassieke invloeden. Hij exploiteerde een belangrijke werkplaats waarvan de output een belangrijke indruk achterliet op de beeldhouwpraktijk in Engeland. Roubiliac arriveerde c. 1730, na training bij Balthasar Permoser in Dresden en Nicolas Coustou in Parijs. Hij verwierf naam als portretbeeldhouwer en werkte later ook aan grafmonumenten.[33] Tot zijn beroemdste werken behoorden een buste van de componist Händel, gemaakt tijdens Händels leven voor de beschermheer van de Vauxhall Gardens en het graf van Joseph en Lady Elizabeth Nightengale (1760). Lady Elizabeth was op tragische wijze gestorven aan een valse bevalling veroorzaakt door een blikseminslag in 1731, en het grafmonument gaf met groot realisme de pathos van haar dood weer. Zijn sculpturen en bustes beeldden zijn onderwerpen af zoals ze waren. Ze waren gekleed in gewone kleding en kregen natuurlijke houdingen en uitdrukkingen, zonder pretenties van heldendom.[35] Zijn portretbustes vertonen een grote levendigheid en verschilden daarmee van de bredere behandeling door Rysbrack
Posttijd: 24 augustus 2022